Voor en tijdens de dracht

Goed voer is belangrijk voor uw schapen, met name voor en tijdens de dracht. Goed voer bevat voldoende structuur, energie en mineralen/vitaminen.

In de dekperiode horen de ooien niet te vet te zijn: conditiescore 3-3.5 is goed. Hierbij zijn de doornuitsteeksels op de rug net te voelen als men diep palpeert. De zijuitsteeksels zijn net wel, net niet te voelen.
Dieren die in deze periode te vet zijn geven over het algemeen minder lammetjes in het voorjaar. Bovendien zijn dieren die te ruim in conditie zijn extra gevoelig voor slepende melkziekte. Ook dieren die te mager zijn, zijn minder vruchtbaar.
Laat de ooien na het spenen van de lammeren wat schraler weiden. Bied vervolgens enkele weken voor het aanbreken van de dekperiode een goede, verse wei aan. Dit stimuleert de groei en bevorderd de vruchtbaarheid. Dit wordt ook wel “flushing” genoemd.

In de eerste drie maanden van de dracht, is weidegang normaal gesproken voldoende en hoeft er niet bijgevoerd te worden. Vanaf 3 maanden gaan de lammeren snel groeien. Dit vraagt veel energie van het moederdier. Bovendien nemen de lammeren meer plaats in, waardoor de capaciteit voor voeropname kleiner wordt. Belangrijk in deze periode is dat de conditie van de dieren gelijk blijft. Neemt de conditie af, kan er wat bijgevoerd worden. Een kleine hoeveelheid krachtvoer of als er weinig gras is goede kwaliteit hooi/kuilgras.

Pas de laatste 4 weken van de dracht is bijvoeren echt noodzakelijk. Voor een Texelaarschaap kan men aanhouden ong. 100 gram krachtvoer per dier per dag. Per week komt daar dan 100 gram per dier per dag bij, zodat vlak voor het lammen ong. 400 gram gegeven wordt.
Dit kan echter per schaap erg wisselen! De hoeveelheid krachtvoer is mn. afhankelijk van het ras, worpgrootte en kwaliteit van het ruwvoer. Belangrijk ook hier is dat de conditie van het moederdier niet toe of af mag nemen.